De verwerving van het portret van Cornelis Tromp, één van de meest vooraanstaande admiraals uit de zeventiende eeuw, was een waardevolle en belangrijke toevoeging aan zowel de collectie van Het Scheepvaartmuseum als aan de Collectie Nederland. Conservator Cécile Bosman neemt je mee in het verhaal achter dit doek.

Op dit schilderij zien we niet alleen een portret van een beroemde admiraal, maar kijken dankzij de aanwezigheid van de - vermoedelijke- bediende aan Tromp zijn linkerzijde eigenlijk naar een dubbelportret. Al is het niet met die intentie geschilderd. Wie is deze jongen? Woonde hij in huis bij Tromp, als een tot slaaf gemaakte huislakei, of is hij alleen afgebeeld als statussymbool? Voor Het Scheepvaartmuseum is deze historische context van het schilderij van groot belang. Juist in deze tijd waar het debat over ‘zeehelden’ en het zichtbaar maken van het Nederlandse slavernijverleden aan de orde van de dag is. Tevens biedt het schilderij bijzondere aanknopingspunten voor onderzoek naar de overige portretten van Cornelis Tromp en de iconografie van het admiraalsportret in de zeventiende-eeuwse prent- en schilderkunst. De aankoop kon worden gedaan dankzij bijdragen van het Mondriaanfonds, Het Compagnie Fonds en de Vereeniging.

Ferdinand Bol (1616-1680) (toegeschreven), Luitenant-admiraal Cornelis Tromp (1629-1691), circa 1667, olieverf op doek, ongesigneerd en ongedateerd, 148,5 x 131 cm.

Bol, een gerenommeerde schilder

Ferdinand Bol werd in Dordrecht geboren als zoon van Tanneke en chirurgijn Balthasar Bol. In 1635, hij is dan 19 jaar, wordt hij voor het eerst als schilder vermeld in de archieven. Het vak leerde hij mogelijk van Jacob Cuyp, de vader van Albert Cuyp, in Dordrecht. Vast staat dat hij in 1637 in Amsterdam aan de slag was als leerling in het atelier van Rembrandt, die op dat moment een zeer populaire schilder was met een uitstekende reputatie.

Succesvol werd je als schilder in de zeventiende eeuw niet alleen dankzij de kwaliteit van je product, maar zeker zo belangrijk was het netwerk van vrienden en familie, omdat opdrachten bij voorkeur binnen de eigen kringen werden toebedeeld. Dat Bol voor een plek als leerling in de werkplaats van Rembrandt koos, terwijl dat een dure opleiding was, heeft hier alles mee te maken. Als jonge schilder uit Dordrecht, uit een bescheiden familie en zonder relaties in Amsterdam, verwachtte hij mee te kunnen liften op het succes van Rembrandt. Dat plan slaagde bijzonder goed. Bol werkte vanaf 1640 zelfstandig en verwierf door te schilderen in Rembrandts stijl en vooral door het maken van vele portretten in opdracht, een gevarieerd klantenbestand. Van enkelen van de geportretteerden is bekend dat zij verbonden waren aan de admiraliteit van Amsterdam. In 1653 trouwde Bol met Elisabeth Dell, dochter van een hoge functionaris bij de admiraliteit. Daaruit blijkt dat hij een goede reputatie had binnen deze kringen en door dit huwelijk zette hij een grote stap op de sociale ladder. Bol wist zich, anders dan Rembrandt, goed aan te passen aan de mores van de welgestelde Amsterdamse burgers.

Hij ontwikkelde nu ook zijn eigen stijl en zijn zakelijke succes en de productiviteit van zijn atelier namen gestaag toe. Bol had minimaal twee leerlingen en er was een schildersknecht in dienst. Hoe er op de werkplaats werd gewerkt is niet bekend, maar het is zeer waarschijnlijk dat de leerlingen hem assisteerden bij het maken van de schilderijen. Hij kreeg opdrachten van burgermeesters, de schutterij, regenten en van admiraals zoals Tromp. De laatste en grootste serie portretten die Bol maakte was een reeks van Michiel de Ruijter, in opdracht van de admiraliteiten van de Republiek.

Negen jaar na de dood van Elisabeth Dell in 1660 trouwde hij met de vermogende weduwe Anna van Erckel. In 1672 betrokken zij Keizersgracht 672, het huidige Museum van Loon. De economische crisis die was ontstaan door de inval van de Fransen en van Duitse troepen in de Republiek, leek hem niet te deren. Vele collega-kunstenaars leden onder de depressie en een aantal, zoals Willem van de Velde en zijn zoon, besloot naar Engeland te verhuizen. Zo niet Bol. Zijn fortuin, zijn kunstverzameling en zijn goede naam groeiden door. Hij stierf onverwacht op 16 juli 1680 en werd in de Zuiderkerk, in het hart van Amsterdam, begraven.

zelfportret van Ferdinand Bol (1616 - 1680), circa 1669, olieverf op doek, 127 x 102 cm. Collectie Rijksmuseum, inventarisnummer SK-A-42.

Weer terug in Nederland

Het portret van Cornelis Tromp was in november 2017 voor het eerst weer in Nederland te zien. Voor de tentoonstelling Ferdinand Bol en Govert Flinck. Rembrandts meesterleerlingen in het Amsterdam Museum en de Hermitage, werd het schilderij in kortlopend bruikleen gegeven uit particulier bezit in Portugal. Het doek werd lange tijd verloren gewaand, maar het bestaan ervan werd wel vermoed. Op een prent van een portret van Tromp, door Lambert Visscher uit 1677, wordt er namelijk in de signatuur naar verwezen: Ferdinandus Bol Ad Vivum Pinxit – door Ferdinand Bol naar het leven geschilderd. Ronald Prud’homme van Reine meldde in zijn biografie over vader en zoon Tromp (2001) als eerste dat het schilderij nog bestond en zich in een buitenlandse particuliere collectie bevond.

Tromp liet zich door Bol afbeelden in een borstharnas met been- en armbeschermers, waaronder witte, opgerolde hemdsmouwen en een goudkleurige maliënkolder uitsteken. Om de hals draagt hij een witte kanten kraag en een rode geknoopte strik, om de linkerarm een grote rode strik. Op de borst heeft hij aan een rood lint een portretmedaillon van de Engelse koning Charles II, dat hij van de koning ontving in januari 1675. Diagonaal hier overheen hangt aan een blauw lint het teken van de Deense orde van de Olifant, dat hem door koning Christiaan V werd uitgereikt in mei 1676, toen Tromp bevelhebber was van de Deense vloot. Op zijn linker heup draagt hij aan een rode riem een sabel, versierd met een vergulde leeuwenkop als gevest.

Zijn rechterhand rust op een staande admiraalsstaf. De staf steunt op een lage tafel met een rood kleed en een zeekaart van het zuidelijke deel van de Noordzee, met herkenbaar Zeeland en de Vlaamse banken, die voor het eerst werd gepubliceerd in 1666. De kaart wordt door een graadstok (jakobsstaf) vastgeklemd. Links achter de tafel staan een hemelglobe en een aardglobe. Rechts van Tromp staat een Afrikaanse jongeman die een rood-wit gepluimde helm omhoog houdt.

Op de achtergrond is een gezicht op een zeeslag geschilderd, waarin het oorlogsschip Hollandia herkenbaar is, het vlaggenschip van Tromp tijdens de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) en de Tweedaagse Zeeslag (4-5 augustus 1666) van de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667). Het schip voert een admiraalsvlag in de grote mast.

Jan Mijtens, Margaretha van Raephorst, echtgenote van Cornelis Tromp, 1668. Collectie Rijksmuseum, inventarisnummer SK-A-285.

De iconografie van succes

Vanwege de verwijzing naar de Hollandia moet het schilderij rond 1667 worden gedateerd. De prestigieuze onderscheidingen van de Engelse en Deense koningen zijn dus later aan het portret toegevoegd. Opmerkelijk is de aanwezigheid van een zwarte jongen die een helm aan Tromp aanreikt. De jongen moet worden gezien als een verwijzing naar de hoge sociale en economische status van de admiraals. De gekleurde mens werd als een statussymbool van rijkdom en luxe toegevoegd aan de portretten van gegoede burgers en aristocratie. Op het huwelijksportret van Margaretha van Raephorst, echtgenote van Cornelis Tromp, is bijvoorbeeld ook een zwarte ‘bediende’ afgebeeld. Hoogstwaarschijnlijk maakte de jongen geen deel uit van de huishouding van het echtpaar. Deze iconografische traditie werd in meerdere admiraalsportretten overgenomen. Ook op Bols portret van De Ruijter, in het muZEEum in Vlissingen, is een zwarte jongeman te zien, evenals op een door Abraham Wys getekend portret van admiraal Willem van der Zaan in museum Huis van Gijn in Dordrecht.

Ferdinand Bol, Michiel de Ruijter, 1667.Collectie Rijksmuseum, inventarisnummer SK-A-44.

Bol en De Ruijter

De in dezelfde periode geschilderde reeks portretten van Michiel de Ruijter voor de admiraliteiten van de Republiek, vertoont een grote gelijkenis met het portret van Cornelis Tromp. Bol plaatste De Ruijter in een nagenoeg identieke ruimtelijke enscenering met tafel, het gedrapeerde gordijn en het doorkijkje over de balustrade naar een oorlogsschip op zee, hier De Ruijters vlaggenschip Zeven Provinciën. De ook hier getoonde attributen zoals de globe, de zeekaart en de admiraalsstaf, behoren tot de specifieke iconografie van het admiraalsportret, die in de zeventiende eeuw in de beeldende kunst tot ontwikkeling kwam.

Beide admiraals werden in vol ornaat geportretteerd in de euforie vlak na de succesvol beëindigde Tweede Engelse Oorlog. Het portret van Tromp bevat echter door de aanwezigheid van de wapenuitrusting, de vele attributen en de Afrikaanse jongen, het grootste aantal iconografische details die in een admiraalsportret te vinden zijn, voor zover nu bekend. Het schilderij vormt daarom een buitengewoon interessante aanvulling op de overige admiraalsportretten door andere kunstenaars, van bijvoorbeeld Michiel de Ruijter, Maarten Harpertsz. Tromp en Willem van der Zaan, in onze collectie en in de Collectie Nederland. Goed dat Tromp weer thuis is.

Cécile Bosman - Conservator Beeldende Kunst