Van 27 juni 2013 t/m 1 september 2014 toonde Het Scheepvaartmuseum de tentoonstelling De Zwarte Bladzijde, een tentoonstelling op basis van onderzoek van dr. Leo Balai naar de ramp met het slavenschip Leusden. Het schip verging in 1738 op de Marowijne rivier in Suriname en kostte 664 Afrikanen het leven. De tentoonstelling presenteerde slavenhandel als onderbelicht onderdeel van de Nederlandse maritieme geschiedenis.

Delen van de tentoonstelling De Zwarte Bladzijde waren ook te zien in Paramaribo, Suriname. De tentoonstelling in het museum vormde het sluitstuk van het herdenkingsjaar ‘150 jaar afschaffing slavernij’ dat door de Nederlandse ambassade in Suriname werd georganiseerd. De Zwarte Bladzijde in Het Scheepvaartmuseum werd door bijna een kwart miljoen mensen bezocht.

Het dialoogplein aan het einde van de tentoonstelling bood bezoekers de ruimte om met elkaar in gesprek te gaan over het thema slavernij.

Foto: Bibi Neuray

de Leusden

In de vergadering van het dagelijks bestuur (‘de Heeren Tien’) van de West-Indische Compagnie (WIC) van 25 oktober 1718, werd tot de bouw van het schip Leusden besloten. Cornelis Bors van Waveren trad namens de WIC op als opdrachtgever voor de bouw van de Leusden. Hij was bestuurder van de stad Amsterdam en daarnaast was hij heer van Leusden, een landgoed in de buurt van Amersfoort. Zo komt het schip waarschijnlijk aan de naam Leusden; de bestuurders vernoemden nieuwe WIC-schepen wel vaker naar hun eigen landgoederen en buitenplaatsen.

weergave van de tentoonstelling 'de zwarte bladzijde' uit 2013

Trans-Atlantische driehoekshandel

In zijn negentienjarig bestaan heeft de Leusden in totaal tien reizen gemaakt van West-Afrika naar Amerika, als onderdeel van de trans-Atlantische driehoekshandel. In totaal vervoerde de Leusden daarbij 6.564 tot slaaf gemaakte Afrikanen, waarvan bijna een kwart de overtocht niet overleefde. Dit werd onder andere veroorzaakt door de erbarmelijke omstandigheden aan boord: vooral de uitbraak van besmettelijke ziekten was dodelijk onder de gevangenen die dicht opeengepakt werden vervoerd.

In deze video vertellen tentoonstellingsmaker Saskia Oranje en onderzoeker Leo Balai over de tentoonstelling De Zwarte Bladzijde.

Dit onderdeel gebruikt cookies

Accept cookies
Informatie & instellingen

de scheepsramp

De tiende reis van het slavenschip Leusden liep op 1 januari 1738 rampzalig af. Het schip sloeg lek in de monding van de Marowijnerivier. Uit angst voor een opstand sloot de bemanning de gevangenen op in het ruim en timmerden de luiken dicht. De Leusden kapseisde en maakte water, 664 gevangenen verdronken kansloos. De bemanning wist veilig van boord te komen. Zij namen een kistje met goud en zestien gevangenen mee. In de archieven van de WIC werd dit ongeluk afgedaan als een bedrijfsongeval. In werkelijkheid was het de grootste scheepsramp in de Nederlandse maritieme geschiedenis. Het scheepswrak van de Leusden is nooit gevonden. Wetenschapper dr. Leo Balai, die zijn proefschrift schreef over de scheepsramp van de Leusden, vermoedt dat het zich nog steeds in de monding van de Marowijne bevindt.

Dr. Leo Balai schreef een artikel over de scheepsramp van de Leusden, dat is opgenomen in de publicatie Slaven en Schepen. Lees het artikel hier

Op zoek naar de gebeurtenissen van 1738

De bezoeker ging in de De Zwarte Bladzijde zelf op zoek naar de gebeurtenissen van 1738, het jaar waarin het slavenschip Leusden zijn laatste reis maakte. Gaandeweg leerde de bezoeker over de economische achtergrond van de slavenhandel en ervaarde hij hoe het leven aan boord van een slavenschip was. De bezoeker maakte tijdens zijn zoektocht kennis met verschillende opvarenden van de Leusden.

In deze video geven verschillende genodigden van de opening van De Zwarte Bladzijde hun mening over de tentoonstelling. 

Dit onderdeel gebruikt cookies

Accept cookies
Informatie & instellingen

In gesprek over het thema slavernij

De Zwarte Bladzijde besteedde zowel aandacht aan het verleden als het heden. Bezoekers werden uitgedaagd na te denken over de vraag of slavernij wel echt voorbij is. Aan het einde van de tentoonstelling bood het museum aan bezoekers de ruimte om met elkaar over dit vraagstuk in gesprek te gaan.