Tot halverwege de achttiende eeuw was de bergachtige Banda-archipel vrijwel de enige plek op aarde waar de muskaatboom voorkwam. De enorme vraag naar de opbrengsten van deze boom – nootmuskaat en foelie – maakte Banda tot een belangrijk handelscentrum. Contacten met handelaren uit China, Arabië, Indië en Java bestonden lang voordat de eerste Europeaan er voet aan wal zette en de VOC, namens de Republiek, begin zeventiende eeuw haar plek in de zeer lucratieve specerijenhandel opeiste. 

monopolie op handel nootmuskaat en foelie

De VOC schuwde geen enkel middel om het monopolie op de handel in nootmuskaat en foelie te bemachtigen. Portugezen en Engelsen werden uit het gebied verdreven en de lokale bevolking diende zich te onderwerpen aan de claim van de VOC op exclusieve handelsrechten. Vanwege ‘overtreding’ van een afgedwongen contract werd in 1621 onder leiding van Jan Pieterszoon Coen (1587-1629) door de VOC een strafexpeditie vanuit Batavia uitgezonden om de Banda-eilanden te veroveren en van ‘een nieuwe bevolking te voorzien’. In een gruwelijke strijd van maanden is, op circa duizend mensen na, de volledige bevolking (tussen de tienduizend en vijftienduizend mensen) vermoord, verdreven of tot slaaf gemaakt.

eerste op slavernij gebaseerde kolonie 

Na dit moorddadige optreden werd de Banda-archipel de eerste op slavernij gebaseerde kolonie onder Nederlands bestuur. De VOC, die de eilanden als eigen grondgebied beschouwde,  introduceerde er een georganiseerde muskaatbomenteelt met ‘perken’ (plantages), ‘perkeniers’ (opzichters) en gedwongen arbeid door slaafgemaakten. Zij werden met duizenden vanuit delen van India, China, Java, Borneo, Sulawesi en diverse Molukse eilanden naar Banda aangevoerd. Een klein deel van de oorspronkelijke bevolking, wiens kennis nodig was voor de teelt van de bomen, werd eveneens als slaaf op de perken te werk gesteld. De Engelsen, die nog aanspraak maakten op het meest westelijk gelegen eiland Run, deden in navolging van het Verdrag van Breda in 1667 formeel afstand van die claim. In ruil voor Run (en Suriname) verkregen zij het toen nog onbeduidende, maar strategische gelegen, eiland Manhattan in Noord Amerika.

ballingsoord 

In de jaren dertig, toen Banda zijn positie als centrum van de nootmuskaathandel allang verloren had, diende de afgelegen archipel als ballingsoord voor kopstukken uit de Indonesische nationale beweging, onder wie Mohammed Hatta (1902-1980) en Soetan Sjahrir (1909-1966). De zes jaren van gevangenschap op Banda Neira waren bepalend voor hun ideeën over een vrij Indonesië. Zij onderhielden contact met vrienden over de hele wereld, schreven artikelen en pamfletten en omringden zich met kinderen en jongeren die ze onderwezen. Hun huizen doen nu dienst als museum en het gedachtegoed van Hatta en Sjahrir bepaalt in belangrijke mate de identiteit van het Banda van vandaag.