/>

De haven van Amsterdam werd vroeger vaak als een woud van scheepsmasten beschreven. In dit bos waren ook ‘bomen’, een soort slagbomen op het water waarmee de haven ’s avonds kon worden afgesloten. Hoe werkte dat? En wat gebeurde daar?  

Bomen in het IJ 

Als in de vroegmoderne tijd, vanaf ongeveer 1450, de poortklok luidt sluiten de poorten van Amsterdam. Maar voor een havenstad met kilometers aan havenfront heeft dat weinig zin als de hele waterkant van de stad open blijft. Daarom wordt in het havenfront de grens van de stad aangegeven met een palenrij in het IJ. De doorgangen worden met zogenaamde 'bomen' afgesloten. Er is dus ook een boomklok die luidt als de bomen dicht gaan. Bij veel van de doorgangen staan houten huisjes waarin belastinginners en soldaten de in- en uitvoer in de stad in de gaten houden. Reizigers die over het IJ aankomen kunnen in de Stadsherberg (vanaf 1662 in de Nieuwe Stadsherberg) overnachten tot de bomen en de poort op de steiger ’s ochtends weer opengaan.  

De bomen waarmee toegang tot de stad over het water kon worden afgesloten. Kaart door Gerrit de Broen, 1789. A.4888. Bewerking door Bob Pierik, 2025. Collectie Het Scheepvaartmuseum

Een stad in zee

Zo bezien is het IJ voor Amsterdam niet de grens van de stad, maar ligt deze verder, op het water zelf. De zeearm en Amsterdam zijn innig vervlochten: de gebouwde ruimte van Amsterdam neemt delen van het IJ in, zoals in de vorm van aangeplempte eilanden waarbij de stad er delen van claimt. Maar het IJ dringt ook door tot diep in de stad. Sinds de voltooiing van de Amstelsluizen in 1673 wordt het getij gebruikt om de gevreesde stinkende grachten door te spoelen. Amsterdam is in de 17e en 18e eeuw dus niet alleen een stad aan zee, maar ook een stad in zee. 

Havens zijn tegenwoordig steeds meer gescheiden van steden. Moderne havenlogistiek en stedelijk leven zijn en worden steeds meer op afstand geplaatst. In de middeleeuwse en vroegmoderne stad was dit heel anders: De haven was niet alleen punt van aankomst en vertrek, maar zat innig vervlochten in het stedelijk weefsel. Amsterdam is daar misschien wel één van de beste en bekendste voorbeelden van. Het water was overal en het is eigenlijk moeilijk om precies aan te wijzen waar de haven begint en eindigt: de hele stad is haven. Maar dat betekent niet dat er overal schepen liggen, of je zomaar naar de Dam kon varen. Er is juist ook een heel complex logistiek systeem waar goederen steeds van grotere schepen naar kleinere schuiten en sloepen werden overgeladen voor de volgende etappe.  

Beschadigde pruimen

In notariële akten van het Stadsarchief van Amsterdam zien we de dagelijkse praktijk op het water beschreven. In december 1679 lieten de twee schuitenvoerder Pieter Pietersz Heeringa en Barent Wemmers bij een notaris hun verklaringen optekenen op het verzoek van de weduwe van Ghisberto van Susteren. De schuitenvoerders legden uit dat ze op haar order naar het schip de Vergulden Molen waren gevaren. Dat schip was net uit Bordeaux gearriveerd en lag in de Laag, het gebied net buiten de palen die de stadsgrens aangaven. De schuitenvoerders moesten ‘60 stucken pruimen’ van het schip halen en door de bomen vervoeren, waarvoor ze een aantal keer heen en weer voeren. Daarbij merkten ze op dat de helft van de pruimen nat en beschadigd waren door het zeewater. Toen Pieter dit op het zogeheten ‘cognossement’, een verklaring van levering, wilde vermelden, weigerden de schipper en bootsman van de Vergulden Molen te tekenen als hij het niet zou verwijderen. De schuitenvoerders hadden geen tijd om terug de stad in te varen om met de weduwe te overleggen, omdat de boom bijna ging sluiten en het begon te vriezen. Daarom gingen ze toch maar met de beschadigde lading de stad in en zochten ze een notaris op. Voor de schuitenvoerders een vervelende gebeurtenis op een verder normale werkdag, voor ons een inzichtelijk inkijkje van een dag op het water.  

De palenrij en bomen. Rechts de Stadsherberg en in het midden en links de huisjes bij de bomen. Uitsnede van vogelvluchtkaart van Amsterdam door Balthasar Floris van Berckenrode, 1647. A.5343. Collectie Het Scheepvaartmuseum

Goederencontrole

Voor goederen die de stad in kwamen, moest belasting worden betaald. Als belangrijkste doorvoerpunt werd bij de boomhuisjes gecontroleerd welke goederen er via het water de stad in kwamen en of daar belasting voor betaald was of dat dat nog moest gebeuren. Commiezen of ‘cherchers’ van de Admiraliteit en ’s Lands Middelen waren (vaak met soldaten) gestationeerd in huisjes aan de boom en controleerden de lading van schuiten die ‘de boom in kwamen’ om te zien of die overeenkwam met het ‘loscedul’ of ‘ceel’ waarop de goederen officieel werden aangegeven. Met het tonen van zo’n ‘ceel’ waarop de lading beschreven stond liet een schuitenvoerder zien dat alles in orde was. 

Smokkelwaar op het water 

Historicus Anne Wegener Sleeswijk toonde al aan dat er een wijdverspreide smokkel in wijn was in de Nederlandse Republiek en Amsterdam was daar zeker geen uitzondering in. Van de vele creatieve smokkelmethoden die Wegener Sleeswijk bespreekt, was één om op het ceel structureel minder wijn aan te geven dan er daadwerkelijk vervoerd werd. Of om wijn ongezien langs de bomen te vervoeren. Wegener Sleeswijk toonde aan dat de wijnvaten soms zo neergezet werden dat ze leeg leken, of dat koopmannen zelf met een plezierschuitje dat leeg leek door de boom voeren, om controle te omzeilen. Notariële getuigenverklaringen bevestigen de smokkel en geven een nog uitgebreider beeld van het complexe spel van surveillance en smokkel. 

Een smokkelvariant die uit die akten komt, is om wel goederen aan te geven, maar meer te vervoeren dan waar officieel voor betaald was. Ook om goederen uit te voeren moesten uitvoerrechten betaald worden en kon er geld bespaard worden door zaken te verzwijgen. Zo roeide een ‘zeeker perzoon’ in 1765 vanuit de stad door de Haarlemmerboom, waar hij aanlegde en aan de twee toezienders een ‘ceel’ liet zien om een anker (zo’n 38 liter) gedestilleerde drank uit te voeren naar Stockholm. Toen zij de lading bekeken zagen ze dat er ook een ‘anker op fust met roode wijn gevult’ bij was. De lading werd aangehouden.

Een andere versie was om de beambten op de bomen te overrompelen. Op 4 september 1760 voeren zes á zeven schuiten vol smokkelwaar van ‘de stroom’ op het IJ naar de Bickersboom. Commies Jan Vonck en de twee soldaten Jan Martin Franken en Hendrik van Enden probeerden op een schuitje erachteraan te gaan, maar ze werden door ‘dertien á veertien’ boegleggers (kleine zeilbootjes) geblokkeerd. De tactiek was dat de eerste golf van ‘smokkelschuiten’ goederen moest invoeren, en de tweede golf van boegleggers in de weg moest varen om de commies en de soldaten te omringen en vast te houden. Het lukte de drie handhavers niet om de schuiten met smokkelwaar tegen te houden, maar wel om twee boegleggers aan te houden.

Het boomhuisje van de Hannekesboom rechts en links een boomklok die het sluiten van de bomen aankondigde. Detail van schilderij door Reinier Nooms, 1650-1668. SK-A-759. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.  

Wat vertellen deze getuigenverklaringen vol smokkelpraktijken ons nu over het bomen- en palensysteem?

In eerste instantie wordt duidelijk dat de grens van de stad poreus was: hoewel de hele stad afgesloten kon worden, was surveillance zeker niet waterdicht. De bomen waren een obstakel voor smokkelaars, waar de cherchers, toezienders, commiezen en soldaten een fysieke manifestatie van het belastingstelsel vormden. In die context is er een bepaalde eenzijdigheid omdat de bronnen bestaan uit getuigenverklaringen die zijn opgesteld door diezelfde cherchers, toezienders, commiezen en soldaten, waarin het geweld slechts van de smokkelaars komt. In de getuigenverklaringen wordt het geweld dat de autoriteiten op Amsterdammers loslieten natuurlijk niet structureel getoond. Niet zichtbaar maar wel goed voorstelbaar, is dat er ook geweld werd gebruikt door de belastinginners. Maar zelfs als het niet direct was, was natuurlijk de aanwezigheid van soldaten een dreiging van geweld. De akten tonen aan dat de disciplinerende werking van hun aanwezigheid niet perfect was en dat er smokkelaars met zowel gewelddadige als geweldloze tactieken door het surveillanceweb op de bomen konden glippen. Met de praktijken uit de getuigenverklaringen komen de bomen, huisjes en palen in de haven als grens van de stad beter in zicht. Daarachter blijkt dat de regels van de rand van de stad constant bevraagd en uitgedaagd werden door smokkelpraktijken. 

Auteur: Bob Pierik. Dit artikel is geschreven als onderdeel van het Dr. Ernst Crone Fellowship. Het is een verkorting en herbewerking van een langer artikel dat in oktober 2025 verschijnt in Holland Historisch Tijdschrift, themanummer Rafelranden van Amsterdam (2025.3).  

Nieuwsbrief

Op de hoogte blijven van het laatste nieuws en tentoonstellingen? Schrijf je nu in voor onze nieuwsbrief!