De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) beschikte over totaal zes werven in de plaatsen Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Delft, Rotterdam en Middelburg. De Amsterdamse werf was veruit de grootste en belangrijkste. Ongeveer de helft van tussen 1602 en 1799 gebouwde VOC-schepen (gerekend in tonnage) werd in Amsterdam op stapel gezet. De bouw van een Retourschip duurde anderhalf jaar. Jaarlijks werden in Amsterdam drie van zulke schepen gebouwd.

De VOC barst uit haar voegen

Midden 17de eeuw barstte de VOC in Amsterdam uit haar voegen, de oude werf bij het Rapenburg was veel te klein geworden. In 1661 kocht de Compagnie het pas met de hand aangelegde eiland Oostenburg aan het IJ. Dat jaar werden de enorme houtzagerij en een 500 meter lange lijnbaan voor het slaan van touw opgeleverd. Het waren de eerste onderdelen van wat toen het grootste industriële bedrijf ter wereld zou worden. Aan de waterkant kwamen drie grote scheepshellingen. Oostenburg werd in 1665 door de VOC in gebruik genomen.

Opslagplaats voor geurende specerijen

Het meest indrukwekkend was het vier verdiepingen hoge magazijn van de VOC. Het Oost-Indisch Zeemagazijn was een ontwerp van Daniël Stalpaert. Stalpaert was ook de ontwerper van het eerder gebouwde 's Lands Zeemagazijn van de Admiraliteit (marine), het huidige Scheepvaartmuseum. Het VOC-magazijn had de volgende afmetingen: 177 meter lang en 20 meter diep. De hoogte onder de nok was 22.5 meter. In het magazijn lagen de geurige en kostbare goederen uit Azië. Beneden was een slachthuis. Op één van de zolders was de zeilmakerij. Achter het grote magazijn lagen de werkplaatsen en loodsen. Een belangrijk gebouw was de houtstoof waar planken gebogen werden. Het gebouw lag op een veilige afstand van de andere gebouwen aan het water.

Het Oost-Indisch Zeemagazijn naar ontwerp van Daniël Stalpaert.

Bezweken onder de zware last

De baas van de werf, de equipagemeester, woonde vlakbij in een grote dienstwoning. De andere ongeveer 1.300 werknemers, zoals scheepstimmerlieden, blokkenmakers, smeden en zeilmakers woonden vlakbij de werf. Na de opheffing van de VOC in 1799 werd het Oost-Indisch Zeemagazijn in gebruik genomen als opslagplaats van granen. Door achterstallig onderhoud en de zware last stortte in 1822 het magazijn in.