In 2020 doen twee Warnsinck Fellows, Geke Burger en Cora van de Poppe, onderzoek naar objecten in de museumcollectie. Hier presenteren zij kort waar hun onderzoek over gaat.

Geke Burger


Na het afronden van mijn masterstudie Maritieme Geschiedenis aan de Universiteit van Leiden ben ik aan de slag gegaan op de afdeling Bijzondere Collecties van de Leidse universiteitsbibliotheek. Daarnaast ben ik per 1 februari 2020 als Prof. J.C.M. Warnsinck Fellow gestart met mijn onderzoek naar het manscript van Salomon Diodati (1688-1753).


In 1697 vertrok vader Jean Diodati als koopman met vrouw en negen kinderen naar de Indiase havenstad Surat. Zoon Salomon, nog maar net tien jaar oud, verloor binnen een paar dagen na aankomst in Batavia zijn moeder en zijn zusje. Na nog meer ongeluk werd hij na vier maanden in Surat van zijn vader gescheiden en vertrok als bootsjongen naar het Arabische Mokka. Vele reizen volgden en Salomon klom uiteindelijk op tot secretaris van de weeskamer in Batavia. Na thuiskomst in 1732 schreef hij voor zijn twee zonen zijn ‘Kort verhaal’; een nauwkeurige beschrijving van hetgeen hij meemaakte in Azië. Het bijzondere van dit manuscript is dat de culturele aspecten van een leven in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) niet achterwege blijven. Anders dan de – veelal zakelijke – officiële VOC-documenten worden in dit manuscript ontmoetingen met ‘de ander’, onbekende landschappen, steden en dieren beschreven. Daarnaast toont het handschrift het opklimmen van Salomon tot een van de hogere functies binnen de Compagnie, en de beweegredenen van familie Diodati om aan te monsteren op een schip naar Azië. Tenslotte wordt er in de tekst hier en daar ook gerefereerd naar de grotere politiek-economische ontwikkelingen in zeventiende- en achttiende-eeuws Europa. Door deze veelzijdigheid zijn er vragen van allerhande aard op het handschrift los te laten en is het tevens mogelijk om een zeer gedetailleerde reconstructie van het leven van Salomon Diodati te maken.

 
Dit onderzoek zal leiden tot een biografisch artikel over Salomon Diodati, met de nadruk op de culturele aspecten van zijn kennismaking met Azië.

Titelblad van het ‘Kort verhaal’ geschreven door Salomon Diodati, 1732.


Cora van de Poppe

Als promovenda aan de Universiteit Utrecht (afdeling Nederlands, vroegmoderne letterkunde) en Prof. J.C.M. Warnsinck Fellow bij Het Scheepvaartmuseum onderzoek ik de talige vormgeving en sociale implicaties van het journaalhouden door Michiel de Ruyter en zijn collega-vlagofficieren. Hoe schreven ze, wat schreven ze op en waarom?

Scheepsjournalen bestaan als sinds het einde van de Middeleeuwen. Het zijn documenten waarin niet enkel nautische kwesties werden opgetekend, zoals de richting en kracht van de wind, maar waarin ook ruimte is voor het vermelden van de dagelijkse beslommeringen aan boord. In de zeventiende-eeuwse marinevloot, waar De Ruyter voor het belangrijkste gedeelte van zijn carrière diende, hield naast de officiële scheepsschrijver ook iedere vlagofficier zijn eigen scheepsjournaal bij. 

De functie van het scheepsjournaal ten tijde van De Ruyter is tot nu toe vooral geduid als een controlemiddel: het journaal was het middel tot het geven van rekenschap en verantwoording. Na terugkomst in de Republiek moesten de vlagofficieren hun journalen namelijk inleveren bij de Staten Generaal. De autoriteiten gebruikten deze documenten om vast te stellen of de bemanning had gehandeld conform hun opdracht. Was men bijvoorbeeld niet te lang in een haven blijven liggen en was er niet te veel buskruit verschoten? 

In mijn huidige onderzoek wil ik deze administratieve focus verschuiven naar de sociale aspecten van het journaalhouden. Net als in andere vormen van dagboekhouden uit deze periode liepen in het scheepsjournaal zakelijke en persoonlijke belangen door elkaar. Het journaal fungeerde niet enkel als zakelijk notitieboek tijdens de reis en als een controledocument bij terugkomst. In een periode waarin zeevaarders niet zelden verheven werden tot zeehelden waren deze journalen ook interessante informatiebronnen voor een breder publiek. Engel, de zoon van Michiel de Ruyter, las bijvoorbeeld de journalen van zijn vader en stelde ze beschikbaar als bronmateriaal voor de zeventiende-eeuwse biografie over De Ruyter (Gerard Brandt, Het Leven en bedryf van den Heere Michiel de Ruiter, 1687). Het scheepsjournaal was voor de vlagofficier dus tevens een middel om zijn eigen status en die van zijn collega’s vorm te geven en vast te leggen. 

Tijdens dit fellowship zal ik onderzoek doen naar de journalen van twee belangrijke figuren die deelnamen de expeditie van 1664-1665 tegen de zeerovers in Algiers en de Engelsen in West-Afrika en de West: de viceadmiraals Michiel de Ruyter (1607-1676) en Jan Corneliszoon Meppel (1609-1669). Tijdens deze reis, de verste die De Ruyter zou maken, kregen deze viceadmiraals het meermaals met elkaar aan de stok. Ik onderzoek hoe de viceadmiraals verslag doen van deze ongeregeldheden, en probeer te achterhalen wat de consequenties hiervan waren. Was het journaal een (effectief) platform voor naming en shaming?

Titelblad van het scheepsjournaal van Jan Corneliszoon Meppel, 1664.

Bekijk hier de presentatie van vier fellows, opgenomen tijdens de fellowshipsmiddag, terug.

25 februari 2022

Dit onderdeel gebruikt cookies

Accept cookies
Informatie & instellingen